Via Amfipolis en Apollonia reisden ze naar Tessalonica, waar de Joden een synagoge hadden. Zoals gewoonlijk ging Paulus naar hen toe, en drie sabbatdagen achtereen debatteerde hij met hen. Aan de hand van teksten uit de Schrift toonde hij aan dat de Messias moest lijden en sterven en daarna uit de dood moest opstaan. ‘Deze Messias,’ zo zei hij, ‘is Jezus, die ik u nu verkondig.’ Sommigen lieten zich overtuigen en sloten zich aan bij Paulus en Silas, evenals veel Grieken die God vereerden, en een groot aantal vrouwen uit de hogere kringen. Maar de Joden die het geloof niet hadden aanvaard, werden vervuld van jaloezie en riepen enkele raddraaiers te hulp, die een volksoploop veroorzaakten en grote beroering in de stad teweegbrachten. Ze trokken naar het huis van Jason om Paulus en Silas aan een volksgericht te onderwerpen, maar toen ze hen daar niet aantroffen, sleepten ze Jason en enkele andere leerlingen mee naar de stadsprefecten, tegen wie ze schreeuwden:
‘De mensen die in het hele rijk de orde verstoren, zijn nu ook hier gekomen, en Jason heeft hun onderdak verleend. Allemaal overtreden ze de verordeningen van de keizer door te beweren dat iemand anders koning is, namelijk Jezus!’ De te hoop gelopen menigte en de stadsprefecten raakten in verwarring bij het horen van deze woorden. Jason en de anderen werden op borgtocht vrijgelaten.